rayban

woensdag 21 maart 2012

Vernuwen

Het hier en nu, is alles wat we hebben. De dag van morgen is een groot mysterie en gisteren vormt vandaag in het beste geval nog slechts een herinnering. We leven in het nu-tijdperk.
Wie op de radio veel provinciegenoten hoort praten, zal het woord vernuwing vaker hebben gehoord. Zij bedoelen vernieuwing, maar zeggen vernuwing. Het zou overdreven zijn te stellen dat ik me aan onze schijnbare collectieve spraakafwijking kapot erger − temeer daar mijn eigen uitspraak ook nogal iets te wensen overlaat. Maar het valt me wel op dat veel Limburgers het al of niet onbedoeld vaak hebben over een fenomeen dat ik in de geest van ons huidig tijdgewricht interessant vind.
Vernuwen heeft veel te maken met de fonetische broer: verruwen.
Ik kom daar dadelijk op terug. Vernuwen betreft − en nu interpreteer ik met een beste borrel in mijn hand − het verschijnsel dat we het nu telkens willen kunnen oproepen. Met een I-Phone even een filmpje mailen, een tweet sturen, skypen. We zijn vrijwel elke dag bezig ons hier en nu te delen met anderen, veelal wildvreemden.

Begrijp me goed; ook ik ben een vernuwer. Toch vraag ik me af waar die collectieve vernuwingsdrang vandaan komt. Vinden we onszelf zo belangrijk dat we Jan en alleman moeten laten weten waar wij nu druk mee zijn, in welke worst wij nu bijten en wie met wie nu weer vreemdgaat?
Sprak Andy Warhol nog over het fenomeen dat ieder mens vijftien minuten van faam toekomt, tegenwoordig nemen we hier geen genoegen mee. Ik word op vrijwel elk onzalig moment van de dag geconfronteerd met de vernuwingsdrift van gewezen soapsterren, onfatsoenlijke huisvrouwen, burgemeesters of een of andere lanterfant. Wie niet vernuwt, bestaat niet. 


Het primaat van het nu, maakt mij al gauw tot een saaie anekdoten-oom of een zeurpiet die graag uitweidt over de good old days. Tegenwoordig moet alles kort. Liefst in minder dan 140 tekens. Dat de nuance erbij inschiet, nemen we net zo op de koop toe als het gegeven dat retorische kwaliteiten behoren tot een polygoon tijdperk. Wie iets zegt, zegge het kort. Op een lange omhaal aan woorden staat de straf niet te worden gehoord. De schreeuwers van korte frasen merken we op. De spreekkoren in voetbalstadions krijgen aandacht. Wie een lang verhaal kort maakt, trekt aan het langste eind. 
Als je een film of een serie uit de jaren zeventig of tachtig terugziet, zal het opvallen hoe traag er destijds werd gespeeld. Horst Tappert keek me met zijn indringende door wallen gestutte ogen naar mijn gevoel minutenlang aan voordat hij de conclusie trok: ‘Mord!’ De weg naar Hamelen leek een reis zonder eind.

De uitgesponnen scènes uit films van Visconti duren eindeloos. Maar wat was het mooi! Je kreeg de gelegenheid om te kijken en je kon iets zien. De actie zat verscholen in een subtiel spel waarin de vernuwing net even geen rol opeiste. De tijd mocht heerlijk verglijden. Het gaat er ruw aan toe tijdens de vernuwing.
Wie volzinnen slaakt of aangeeft geen korte antwoorden te kunnen geven, wordt nooit uitgenodigd bij De wereld draait door. Wie beseft dat de wereld complex is, zal niet gauw zijn toevlucht nemen tot het debiteren van zijn levensfilosofie in 140 tekens. Wie echt wat weet, die zwijgt op twitter.
Ik heb zelf ook een twitteraccount. En ook mij zijn daar al meerdere stupiditeiten en banaliteiten ontvallen. En natuurlijk bestaan er ook goede redenen om mee te doen aan de vernuwende ratrace. Men kan producten onder de aandacht brengen of een goede reportage aanprijzen. En men kan het medium ook gebruiken om eens even heerlijk digitaal te ouwehoeren; niks mis mee. Maar waar ik moeite mee heb, dat zijn de vernuwers die mij koste wat kost willen laten weten welke grensverleggende visie zij erop nahouden. En me willen laten zien hoe spannend hun miserabele leven in de marge eigenlijk is door me hun getatoeëerde genitaliën op twitter of facebook te tonen.
Ik ben een bewonderaar van de digitale revolutie, begrijp me niet verkeerd. Het heeft recentelijk nog zijn nut bewezen in de Arabische Lente. En ook los daarvan zijn de mogelijkheden boeiend. Ik tel mijn digitale vrienden op LinkedIn en prijs me gelukkig als populaire vent. Ik ken mensen die hun partner vonden op het wereldwijde web. Ook niets mis mee. Maar ik word moe van de verheerlijking van het hier en nu. Ik word ziek van de digitale profeten en wikipedia specialisten die me hun nu willen opdringen. Twitter minder en ga naar de kroeg. Daar ontmoet je mensen van vlees en bloed. Daar worden ideeën uitgewisseld, ook al spreekt menigeen al gauw met dikke tong. Maar er wordt tenminste gesproken en wel met meer dan 140 tekens.
Dat noem ik nog eens vernuwen

donderdag 19 januari 2012

Purple Rain


1984. Een jaar met een mythische klank. Verleden, heden en toekomst pakten zich in de orweliaanse belofte van een door techniek doordrenkt tijdperk als onweerswolken samen. De koude oorlog werd vurig gevoerd met een vijand achter een ijzeren gordijn. 1984, een jaar waarin de eeuwenlang opgebouwde civilisatie met één druk op de knop kon worden weggevaagd. 'Als de bom valt', vertolkte de band Doe Maar  toepasselijk. Fatalisme regeerde. Er heerste het regime van het hier en nu. Morgen kon de bom vallen, vandaag moesten we leven alsof het onze laatste dag was. No future!

Mijn adolescente brein en leden werden in 1984 in weerwil van het destructieve tijdsgewricht in beslag genomen door iets concreets. Angelique. Blond haar, groene ogen en voor haar leeftijd gigantische borsten. Als de bom dan al ging vallen, dan niet zonder dat Angelique mij had waargenomen.
Maar hoe?
Zij had weet van een wereld waar ik geen weet van had. Ooit scheen zij een sigaret te hebben gerookt. Had een jongen gekust en ging al stappen. Ik droomde; Angelique handelde. Ik begon net schoorvoetend afscheid te nemen van mijn cowboy outfit met holster en revolver, toen Angelique haar maagdelijkheid verloor aan Sjeng Walraven. Terwijl ik mijn kinderlijkheid slechts langzaam van me afwierp, werkte Angelique een heel leger aan oudejaars jongens af en rookte daar na afloop een stevige sigaret bij.

Die jaren zullen voor mij altijd doordrenkt zijn met de sound van Purple Rain. Prince was mijn koning in die dagen. Purple Rain klonk al vanaf het eerste openingsakkoord als een vakkundig uitgesteld orgasme, wachtend op zijn heftig orgastische hoogtepunt. En dat gebeurde ook. Tenminste bij Angelique, die na Sjeng Walraven de smaak pas echt goed te pakken had gekregen. En ik, ik droomde dat ik - verregend van de paarskleurige regenbui - voor haar deur stond en dat zij me binnen liet, me afdroogde en meenam naar het grootste mysterie van een puber: haar lila-paarse meisjeskamer.
Maar ik stond nooit voor haar deur. Op school, als ik haar op de gang passeerde, wendde ik mijn blik af om grip te houden op mijn verlegenheid. Thuis zette ik dan weer de naald van mijn broers pick-up in de groeven van Purple Rain en zwelgde verder in de heerlijke melancholie en vooral die weergaloze gitaarsolo. Keer op keer lag Angelique al luisterend in mijn aarzelende armen. Ze droogde me af en keek me met haar smaragdgroene ogen verlangend aan. Maar ook masturbatie gaat hand over hand vervelen. Er kwamen andere nummers en artiesten die om aandacht vroegen. En andere vrouwen, niet te vergeten. Angelique verdween als een gedroomde schim uit mijn leven.

Na de Purple Rain fase bleef het nog een paar jaar bewolkt in liefdesland. De The big disease with the little name :AIDS! De voorlichtingscampagnes die werden opgezet om besmetting te voorkomen, hadden succes. Mijn gulp bleef vaker dicht dan me lief was. De condoomautomaat in mijn stamkroeg moest frequenter worden bijgevuld dan de tank van een Chevrolet. Vanwege een paar geconstateerde gevallen van de ziekte van Pfeiffer was het qua serieus kus-werk in die tijd ook zwaar behelpen. Het waren harde tijden voor een geile jongen.

Ik herinner me nog dat ik met Sylvia - mijn mislukte kopie van Angelique - naar de live uitzending van Live Aid keek en per ongeluk aan haar glas limonade nipte en me vrijwel onmiddellijk afvroeg of ik hier herpes dan wel de ziekte van Pfeiffer aan overhield.
Op het geo -politieke gebied was het gevaar van de atoombom inmiddels geweken, maar op het dampend amoureuze vlak heerste een welhaast alomtegenwoordige angst voor overdraagbare ziektes. Wat het nog verrekte lastig maakte om een heerlijk promiscue vrouw à la Angelique te vinden, dacht ik.
Ik had me vergist. De jaren tachtig ben ik buiten een opgelopen schimmelinfectie in de schaamstreek - burgerlijk veroorzaakt door slecht af te drogen na zwembadbezoek - zonder kleerscheuren doorgekomen. Ook ik boekte na Sylvia een paar bescheiden successen in het in de steek laten van vriendinnen en in het onverstandige, maar o zo lekkere onbeschermde liefdesspel. De frustratie van onbereikbare liefdes werd kleiner. Maar ook de dagdromen over verregende relaties als in Purple Rain werden gesmoord in toegenomen realiteitszin.

Twintig jaar na het uitkomen van Purple Rain liep ik Angelique tegen het lijf. Ze was inmiddels moeder. Haar groene ogen waren gebleven. Twintig jaar verder en samen een veertigtal kilo's zwaarder sprak ik haar. Na diverse verliefdheden en relaties volgde een huwelijk, twee kinderen en een scheiding. Mijn wilde ontembare vrouw was weggedoken in een saai en onvervuld burgerbestaan. Ze had me altijd een merkwaardige jongen gevonden, zei ze. Een dromer. Iemand van wie je niet wist of je er iets mee kon aanvangen. Anders dan de rest, dat ook.
,,Ik had eigenlijk wel een oogje op je, maar je keurde me geen blik waardig. Ik vond je arrogant." We dronken een kop koffie. Buiten regende het.
Ik nam afscheid en besloot me kletsnat te laten regenen. "you know, you know times are changing. Only want to see you laughing in a Purple Rain."

maandag 5 december 2011

Jachtschotel

Ooit heb ik iemand horen beweren dat een goed getroffen kogel een van de zuiverste vormen van communicatie is. Voor een vuistslag of een opstoot geldt, denkelijk, hetzelfde. Waar woorden tekort schieten, werkt een rechtse hoek vaak verhelderend, zo weet ik uit ervaring. Toch heb ik het niet zo met geweld. Het voert te ver mezelf als pacifist te typeren, maar kogels zijn niet mijn ding. En in al te rake communicatie heb ik, zeker als ontvangende partij, evenmin veel fiducie.

Enige tijd geleden proefde ik zelf een kogel. Schuif even mee aan voor nadere uitleg. De fazant op mijn bord was op sommige plekken met heroïsch afgevuurde loodhagel doorboord. Eén van die kogeltjes veroorzaakte een vroegtijdige en ongewenste culinaire onderbreking. En niet te vergeten: een fikse tandartsrekening. Als doorgewinterde slijmbal had ik het kogeltje, evenals mijn vulling, naast het kadaver op het bord gelegd en liet m’n tafelgenoten met een van pijn vertrokken gezicht weten dat dit toch wel de essentie van het wildseizoen was. ‘Dit was écht geschoten!’ Ik was aangeschoten, ook dat weer.

Tot dusver heb ik nooit enige sympathie gevoeld voor de jager in het bos. Ronduit zielig en zelfs bespottelijk vond ik de verrichtingen van volwassen mensen – inderdaad, vrijwel altijd mannen - die met hun geweren terugkeren naar de natuurstaat van de prehistorische jager.     
Het gewilde wild des velds en het even gewilde gevogelte des hemels; niets blijft buiten schot. Jagers belichamen de laatste wilden in ons land. Een anachronisme. Maar toch verheug ik me op de wildragout, reerug en everzwijn en andere smakelijke trofeeën van het jachtseizoen. Als vat vol tegenstrijdigheden zal ik altijd het één doen en het andere niet laten. Ik blijf een aversie houden tegen de jacht en het jagen, maar verheug me tegelijkertijd op de uitgekookte menukaart in het wildseizoen.

Tijdens boswandelingen ben ik vaak getroffen door de schoonheid van een ree of fazantenhaan. Ik kan me niet voorstellen hoe het voelt om zo’n dier te beroven van zijn leven. Wat is er misgegaan in het brein van de jager? Waar komt zijn moorddadigheid vandaan? Wie kan oog in oog met Bambi de trekker overhalen? Wie kan een heerlijk geurende reerug weerstaan? 
Dilemma’s die snel over zijn als de maag het woord voert. Het overvalt me steeds vaker dat ik, wachtend bij rood licht, een wagen met dierentransport naast me aantref. Altijd steekt wel een vriendelijk ogend varkentje zijn stopcontact naar buiten. Het ademt waarschijnlijk op weg naar het slachthuis voor het eerst in zijn korte leven échte zuurstof. Altijd heb ik oogcontact met een der onfortuinlijke dieren. En altijd neem ik me voor vegetariër te worden. Tot zes uur in de avond houd ik het vol. Maar tijdens de barbecue afgelopen zomer, hoorde ik mezelf zeggen dat er ‘niets gaat boven een krapgebakken speklapje of karbonade’. De maag heeft een kort geheugen en onze buik is sneller gevuld dan de geest. Ik was dronken, ook dat weer.

In ‘Filosofie voor de zwijnen’ onderzoekt filosoof Klaas Rozemond het geluk van dier en mens. Is het beter een ontevreden mens te zijn dan een tevreden varken? Liever een losbandig beest dan een piekerende denker? Ik kan u zeggen dat een varken lang zo gek nog niet is. In het boek mondt de zoektocht uit in een nieuwe filosofie: het porcratisme, ofwel de kunst zwijn te zijn. Mensen zouden een voorbeeld moeten nemen aan varkens omdat ze met slechts heel weinig gelukkig zijn. Modder, een dak, schoon water en voer; meer hebben ze niet nodig.
Dat ligt in onze consumptiemaatschappij wel anders. Ter hoogte van menig cafetaria of restaurant worden we maar al te gemakkelijk meegesleurd in de draaikolk van de onmiddellijke behoeftebevrediging van onze consumptiemaatschappij. Misschien moeten we leren de kool en de geit te sparen. Laat ik, consument in hart en nieren, daar dan maar mee beginnen. Het voornemen is er, maar het zal weer snel averij oplopen. Om wild van te worden.

Erasmus stelde al dat zij het gelukkigst zijn die niets met wetenschap te maken hebben. Varkens bijvoorbeeld. Ik dacht hieraan toen ik aan de barbecue stond en naar de krokant gebakken speklappen keek. Ik denk er tijdens het wildseizoen ook regelmatig aan. Wie is hier gelukkiger? Hij die gegeten wordt, of hij die ervan eet en straks weer spijt heeft? Als het daadwerkelijk zo is dat de ‘mens is wat hij eet’, dan moet ook ik een varken zijn. En of dat zo erg is?

maandag 12 september 2011

Afgedroogd

Of ik me ooit had gerealiseerd hoeveel handdoeken er dagelijks onnodig gewassen werden, las ik op het kaartje in de badkamer terwijl ik me afdroogde na een wellicht niet noodzakelijke, maar wel heerlijk verfrissende douchebeurt. Er is met zekerheid veel waar ik nog nooit over nagedacht heb. 
Veel is er ook waar ik niet per se over nadenken wil. Het aantal onnodig gewassen handdoeken bijvoorbeeld. Zeker niet wanneer ik voor een eenvoudige hotelkamer veel onnodige euro’s uitgegeven heb. Ik voelde me pervers, een vervuiler van onze planeet, omdat ik me gedoucht had - onnodig, ook dat nog. 
Een vochtige troost: in de badkamer vinden de meest fundamentele denkprocessen plaats. De kleine ruimte biedt onderdak aan grote gedachten. Stroomt ervan over. Neem duurzaamheid.

Mijn opa ging vroeger gewoon één keer per week onder de douche. Toch heb ik mijn opa niet als onwelriekend stamhoofd in herinnering. Of als buitengewoon onhygiënisch. Zaterdagavond was doucheavond, geen ontkomen aan. 
Generaties lang was het gebruikelijk om niet vaker dan eens per week het bad of de teil te laten vollopen. Voor mensen die fysieke arbeid verrichtten, zoals mijnwerkers, boeren en bouwvakkers lag dat uiteraard anders. Begrijpt u mij niet verkeerd. Ik verheerlijk het verleden niet. Ik heb geen talent voor nostalgie en ben te jong om slechts één keer per week te douchen.

Toch vraag ik me af of we op het glibberige gebied van hygiënisch bewustzijn niet wat zijn doorgeschoten. We springen op een dag soms wel vijf keer onder de douche en nemen aan het eind van de dag - omdat het zo lekker is - ook nog een ligbad. Dát terwijl we de handen nog maar nauwelijks uit onze mouwen steken. 
Sommigen zouden me daarentegen een groot plezier doen als ze het blokje Palmolive wat vaker ter hand of ter oksel zouden nemen, maar vijf keer per dag lijkt me zelfs voor ’s werelds grootste zweters wat veel van het goede. Daarom begrijp ik wel degelijk wat het hotelmanagement me duidelijk wil maken op het kaartje. Maar wat me stoort, is dat betweterig toontje en het schuldgevoel dat de firma Hilton of andere vijfsterren resorts me willen aanpraten als ik me sta af te drogen.

Tegenwoordig moet je zelfs op het toilet met gerecycled toiletpapier nadenken over duurzaamheid. Vreselijk woord: duurzaam. Een gewone conversatie schijnt onmogelijk of er komt altijd wel een zeurpiet aanzetten met duurzaamheid of nog zo’n modewoord: synergie-effecten. Wie niets weet, prate over duurzaamheid of synergie en zal de plank nooit misslaan terwijl hij bij de goegemeente ook nog eens fraai te boek staat als iemand die weet waarover hij het heeft. 
Maar ik kan en wil iemand die van één plus één drie maakt, onmogelijk serieus nemen. Net zo min als een kaartje op een badkamer dat me vraagt na te denken over wissewasjes. Overigens, zou het hotelmanagement zich ook afvragen hoeveel onnodige vliegtuigkilometers hun gasten vaak hebben afgelegd om in hun hotel te geraken? Misschien zouden ze gasten moeten afraden überhaupt te komen, zodat de wereld een betere plek wordt. Lang leve de betaalde gastvrijheid!  

Helemaal erg zijn de succesvolle ondernemers die óns niet zo ondernemende medeburgers uitleggen dat het hen allemaal te doen is om het samenspel tussen people, planet en profit. Schei toch uit! De grootste vervuilers en uitbuiters hebben in de regel de meest zalvende verklaringen voor hun veelal exorbitante gedrag. Een goed verhaal is immers goud waard. Ik heb niets tegen een eerlijke verdeling van welvaart en ben ook best bereid een kop Max Havelaar-koffie te drinken als ik daarmee de planeet een dienst bewijs, maar ik heb moeite met de kretologie van veel pseudo wereldverbeteraars. Tegenwoordig voel je je niet alleen schuldig als je in een hotel een extra handdoek gebruikt. Maar ook als je een plezierrit met je auto maakt, je neus snuit met ongerecyclede tissues, of even nipt aan de kennelijk niet zo duurzaam geteelde koffiebonen van de firma Douwe Egberts. Zelfs in de kroeg zijn er al gasten die me lastig vallen met hun zogeheten wetenschappelijk gezever over het heil van onze planeet. Vroeger douchte men één maal per week - over duurzaam gesproken (!) - en ging men naar de kroeg voor ontspanning en niet voor een wetenschappelijk vertoog over synergie-effecten of de hogere wiskunde van één plus één is drie.

Natuurlijk ligt de wereld van vandaag en ook die van morgen me na aan het hart. Ik durf te beweren dat ik nog niet cynisch geworden ben in deze vaak harteloze tijd. Ook ik ben bereid mijn steentje bij te dragen aan een betere wereld. Ik zal straks, als ik de doucheknop voor de derde keer dichtdraai, dezelfde handdoek gebruiken. En ik zal denken aan mijn opa, die in zijn tachtig jaar minder gedoucht heeft dan een gemiddelde persoon van een jaar of twintig. En bovenal aan de schone dienst die hij daarmee de mensheid, in naam van de heilig verklaarde duurzaamheid, heeft bewezen

Eerdere columns

intro

tekstetcetera

werkwijze

portfolio print

portfolio video

kunstblik

column

contact

rayban1