rayban

vrijdag 12 augustus 2016

Encyclopedische domheid


 Ik had gemeend de jarige een plezier te doen met De Draagbare Encyclopedie van de Domheid. Een boek van schrijver en ‘domgeer’ Matthijs van Boxsel, die ik al jaren volg. In het licht van de ondraaglijke domheid op wereldschaal heb er mijn eigen dwaasheid mee leren relativeren. Dat luchtte op, kan ik u verzekeren. Het maakte me duidelijk dat niemand intelligent genoeg is om zijn eigen domheid te begrijpen. Dat inzicht gunde ik deze jarige ook.

Vanaf het moment dat ik zijn zuinig lachje zag bij de aanblik van de kaft van het boek en zijn vrouw daarbij onbedaarlijk hard hoorde schateren, wist ik dat mij geen avondvullend programma te wachten stond. Het boek ging gierend en brullend rond. Mijn inzicht in de feesteling werd luid geprezen. Maar de sfeer werd er niet beter op. Het feestvarken zelf voelde zich een gebeten hond. Nog voordat het buffet met koude schotel werd geopend, was ik vertrokken. Later vernam ik dat de jarige net had vernomen dat hem ontslag wachtte. Achteraf begrijp ik dat die Encyclopedie van de Domheid behoorlijk op zijn bezwaarde gemoed moet hebben gedrukt.

Cadeaus kunnen een behoorlijke domper zijn op de feestvreugde. Maar muziek kan ook er ook wat van. Na een dramatisch spaak gelopen relatie stond mijn hoofd niet zo naar vrolijke bubblegumpop of teksten over de existentiële zinloosheid van de liefde of het leven. Toen ik me uiteindelijk weer eens op het verjaardagspartijtje van mijn broer vertoonde, trakteerde hij me op My Baby Left Me van Elvis en vrijwel het hele Only The Lonely-repertoire van Roy Orbison. Ik dacht dat het hele universum me uitlachte. Kosmische schaamte. Ik nam nog maar een troostend glas, terwijl Orbison tijdens it’s ooover met zijn markante tenorstem onbereikbaar tot aan de sterren reikte.

Terug naar de draagbare domheid. De kwalificatie domheid kennen we altijd een ander toe. Mijn buurman bijvoorbeeld, hij is de overtreffende trap van dom. Ik acht de kans echter groot dat hij mij een zelfde kwalificatie toedicht. Zelf staan we immers buiten de domheid die we in anderen – neem koningin Maxima en het een beetje dom aan het adres van haar echtgenoot – zo feilloos herkennen. Een domoor signaleren we op grote afstand. Maar wie durft nu eens van zichzelf te zeggen niet het grootste licht te zijn? Het predicaat enne sjtomme kloeët viel in mijn jeugd vrijwel iedereen ten deel die wel eens uitgleed over een bananenschil, dronken werd van de combinatie bier en sterke drank of anderzijds zijn hoofd stootte.

De sjtomme kloeët was net als Zwarte Piet, paljas of harlekijn een stijlfiguur waarin iedereen zich al dan niet tijdelijk kon herkennen. Dom zijn was toen nog heel gewoon. De laatste jaren, nu de maakbaarheid van ons eigen bestaan steeds verder oprukt en succes niet als geluk maar als plicht wordt gezien, heeft de domme pechvogel het moeilijk. Succes is een keuze. Kunst, religie, literatuur – de klassieke domeinen waarin de domheid, het noodlot en de overmoed vaak het woord voeren – zijn naar de marge verdrongen. Niemand schijnt van harte toe te geven dom te zijn. Een boek hierover valt bij sommigen dan ook verkeerd. Want we lachen graag om anderen en niet om onszelf. Zoals de Duitsers zeer toepasselijk plegen te zeggen: Dummheit und Stolz wachsen auf einem Holz.

Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken, zou ik over mijn mislukt verjaardagspresentje willen opmerken. Dat paard kan me gestolen worden. Ik wil namelijk het monster van de domheid in de bek kijken en daarbij toegeven zelf de eerste te zijn die een schuiver maakt op het levenspad of flatert in het liefdesbootje. Mens zijn betekent je domheid willen begrijpen. Mocht u me ooit uitnodigen op een feestje, dan weet u welk cadeau u te wachten staat. Misschien ben ik die avond ook weer snel thuis. Maar ik denk nu, bij nader inzien, toch wat langer te blijven. Want meestal ga ik namelijk als laatste en heb ik daar de volgende dag spijt van als haren op mijn hoofd. Ik geloof dat ik De Encyclopedie van de Domheid heb uitgelezen zonder er ook maar iets van te leren. Inderdaad, over domheid gesproken! Draaglijk, ondraaglijk, maar in ieder geval monumentaal en encyclopedisch. Lees het!





woensdag 12 maart 2014

Rowwen Hèze op tv komt niet los

Op tv verbleekt de magie van een optreden. En al helemaal als dit een registratie betreft van een  concert in het theater. Je mist de thematische spanningsboog, de dringende noodzaak en warmte van de live ervaring. Levende muziek op tv slaat dood. De theatrale effecten komen tot hun recht in het pluche en veel minder voor de buis waar je overgeleverd bent aan de cameravoering van de tv-regie. Dat werkt niet in geval van popmuziek. Pijnlijk duidelijk werd dit ook tijdens de compilatie van het concert van Rowwen Hèze vanuit het Luxor theater in Rotterdam alwaar ze een avond 'Hemel op Aarde' ten beste gaven, de theatertournee die nog tot en met 27 april door Nederland en Vlaanderen trekt. Reden dus om vooral de band live te bekijken. Dan bloeit, groeit en boeit de Limburgse formatie, dan overstijgen ze het moment en nemen je mee naar die andere wereld. De wereld van de verbeelding, herinnering en expressie. Op het kruisvlak van liefde en weemoed; even mistroostig als euforisch. De tv ketent die spontaniteit, zeker als er geknipt wordt in de registratie. Het is als een opera zonder recitatieven. Een avondje hits met veel nadruk op hun laatste muzikale wapenfeit. Gewoon leuk, gezellig amusement voor de grootste familie van Nederland.

Het ligt zeker niet aan de band, die speelt ook die avond in Rotterdam weer gedreven. Evenmin aan het publiek. Maar toch slaat de vonk niet over. Misschien waren mijn verwachtingen te groot en had ik naïef gehoopt mijn genoten avondje 'Hemel op Aarde' te herbeleven vanuit mijn luie stoel voor de tv. Dat werd een deceptie. De nummers waren door de Tros willekeurig gerangschikt en misten daardoor een centrale verhaallijn, een context. En net die context, dat narratief, is bepalend voor een geslaagde avond in het theater. Op volle toeren, dat wel, maar alles behalve rock ‘n’ roll, best swingend, doch geen uitbundigheid, gemoedelijk zonder dwingende intensiteit. Kortom alles wat de live-band wel is. Pas op het eind van de tv-avond werd het de kijker duidelijk dat het merendeel der gespeelde nummers afkomstig was van de soundtrack van de gelijknamige film.

De trefzekerheid van Poels' composities spreekt ook tijdens de tv-show tot de verbeelding, daar konden de Tros cameramannen met hun nodeloos gezwiep boven de redelijk gevulde zaal niets meer aan verprutsen. De liedjes zijn op zichzelf staande juweeltjes. De beschrijvende kracht van de teksten neemt je mee naar een universum van liefde, hoop en argeloze schoonheid. Het trekt de contouren van een vol leven waarin de liefde en het verlangen kleur geven. De muziek van Rowwen Hèze is action painting of misschien wel het werk van een portrettist die de essentie snel en nauwgezet weet te vangen; zonder toeters en bellen.

Rowwen Hèze is meesterlijk onmodieus met als grootste zwakte wellicht hun trouw. Hondstrouwe toewijding aan liedjes die eigenlijk altijd al leken te bestaan. Trouw ook aan het collectief. Misschien af en toe zelfs beklemmend trouw, als in een huwelijk of binnen familiebanden. Deze schijnbare zwakte zou echter zomaar de grootste kracht van de groep kunnen zijn. Majestueus in bedrieglijke eenvoud. Groot in zeggingskracht en onovertroffen in geknipoogde bravoure. In Poels’ muziek krijgt de roes een stem. 'Het is een Kwestie van Geduld tot Heel Holland Limburgs Lult' is een Schnappsidee, maar wel een aanlokkelijke gedachte tijdens een concert. Tong in de wang, glas in de hand. Het hele jaar carnaval!

Het echte ding is de band live zien. Het kan niet schelen waar, maar op een podium met mensen in een zaal, feesttent of festivalweide gebeurt er iets. Je zou het een cumulatieve samenzwering kunnen noemen. Het publiek stuwt de band op en de muziek tilt haar gehoor boven de bestaande realiteit uit. Een avond Rowwen Hèze is een bezwering, een viering van het moment. Alles valt samen en het geheel is meer dan de som der delen. Magische eenvoud.

Op tv komt die magie niet voldoende tot haar recht. Nogmaals, de nummers zijn goed uitgevoerd en de schoonheid van de compositie of tekst houdt zich allerminst verborgen, maar het overstijgt geen realiteit. De voeten blijven op de grond. De geest kiest geen luchtruim. Dus gaat dat zien in het theater!

vrijdag 10 januari 2014

Afgezaagd dromen

Ik heb de vrouw doormidden gezaagd. De losse ledematen schuif ik in de rollende kastjes doorelkaar. Ze beweegt. Af en toe zwaait ze. Haar gezicht grijnst mijn kant op. Mijn hart bonst bang. Het circusorkest speelt. Aanzwellende klanken. Tromgeroffel terwijl ik, bezweet en met een afzakkende cilinder op mijn hoofd, probeer de losgezaagde onderdelen weer in elkaar te zetten. Maar hoe? 
Ik weet het bij God niet meer hoe ik hier een mens van moet maken. Het circusorkest fokt me op. Ik krijg haar met de beste wil van de wereld niet meer bijeengevoegd. Ook de circusdirectie begrijpt vanuit de coulissen dat de paniek behoorlijk toeslaat. Het Hooggeëerd publiek jouwt me uit. De spreekstalmeester schreeuwt. Popov de vrolijke clown en kindervriend balt zijn vuist in mijn richting. En Olga, de bevallige trapeze, werpt me woedende blikken toe, terwijl de dompteur dreigt zijn tijger op me los te laten. 
Hoe kom ik hier uit? 
Waar is God als je hem nodig hebt? Het doormidden gezaagde meisje begint te huilen en roept  haar moeder. Ik ben gevangen in het licht. De circusband kwelt me verder. 
Dan word ik wakker. 
Ik heb er maar niet Freuds ‘Traumdeutung’ op nageslagen, maar ik vroeg me wel af wat me tot onhandige circusartiest had gemaakt. Een onvervulde wens? De romantiek en melancholie van het rondtrekkende circus?
Waar zijn de tijden gebleven dat ik in de nachtelijke droomwereld lag te rollebollen met een imaginaire droomvrouw? Nu was ik met een zaag in de weer en droeg een afgedragen jacket met gouden kwasten en knopen en had een compleet circus tot waanzin gedreven. De natte droom was opgedroogd. Gedroomde ambities, in het circus gesmoord. Een droomloser.   

‘Dromen zijn bedrog’, zo zingen we luidkeels, maar hoe eerlijk is de werkelijkheid? De werkelijkheid heeft me vaker een poets gebakken dan de droom. Zo heb ik plaatsen bezocht uit boeken, muziek en familieverhalen. Al die bezoekjes ontmaskeren en ontmantelen de verbeelding. De droom erover was veelal heerlijk. De realiteit allerminst.
Het boek van Redmond O’Hanlon ‘Naar Het Hart van Borneo’ was spannender dan toen ik er als een derderangs ontdekkingsreiziger met buikkramp naartoe ging. En ook mijn pelgrimage naar Graceland was een domper. Ik wist dat Elvis het niet moest hebben van zijn grensverleggende inzichten over binnenhuisarchitectuur, maar dit sloeg alles. Wie het wezen van Presley wilt begrijpen, doet er goed aan de Sun-Collection op te zetten en de gelijknamige studio aan Union Avenue te laten voor wat het is. Toch zijn we allemaal mensen en ijlen dromen na, zoekend naar een diep inzicht. 
Veel pijnlijker wordt de teleurstelling als je naar een plek bent toegegaan, waarvan je hoopt dat hij je inzicht verschaft in een mysterie. Auschwitz was te groot voor begrip. Maar ik koesterde toch de stille hoop om te kunnen invoelen hoe een ‘schuldig landschap’ aanvoelt. Ik hoorde er alleen vogeltjes fluiten en zag een meid in een korte rok glimlachend de gaskamer ingaan. Waar bleef mijn empathie? 
Het Requiem voor Auschwitz van de uit Vijlen afkomstige Roger Moreno Rathgeb raakt me dieper in mijn ziel dan het bezoeken van die ontzielde plek. Je hoeft niet te gaan om ergens te zijn. Kunst leert ons de werkelijkheid anders te zien. Poëzie bevat een waarheid waaraan de werkelijkheid niet kan tippen. Maar we kunnen niet de hele dag dromen. 
Er moet brood op de plank. We moeten een economische crisis overwinnen. Om over de mentale nog maar te zwijgen.
Boeken grijpen dieper in mijn hart en ontsluiten een groter gebied in mijn wezen, dan de fysieke plaatsen die erin worden besproken. Ik heb het Parijs en Cuba van Hemingway bezocht, het Istanbul van Orhan Pamuk en het Aalst van Louis Paul Boon. Het haalde het niet bij de boeken. 'Geniet van schone strofen maar schuw het hol gezelschap van hun dichters', stelde de dichter Slauerhoff toepasselijk. Want wat voor plaatsen geldt, blijkt ook maar al te vaak van toepassing op personen. Niet de kunstenaar, maar de kunst is belangrijk. Zo is het ook met boeken en memoires die een reëel decor hebben. De literaire pelgrimage is gedoemd tot deceptie. De werkelijkheid valt vaker tegen dan fictie. Ik heb er ervaring mee. ‘Dort wo du nicht bist, ist das Glück’. Ik ben een romanticus tegen wil en dank, ik weet het. Ik ga dapper voort. 
Op weg naar een nieuwe droom. Mijn koffer is al gepakt. Het hele circus begint weer. 

dinsdag 23 april 2013

Piet, de zielige babyboomer


Als Nederland internationaal ergens in uitblinkt dan is het in onze collectieve onbeschoftheid. Voltaire - de Franse denker uit de achttiende eeuwse Verlichting- typeerde de Nederlander al als ongemanierd; hufterig. De Nederlandse dichter Leo Vroman heeft al decennialang wonend in de Verenigde Staten ‘liever heimwee dan Holland’. Nederland is kennelijk moeilijk om van te houden. Zeker nu de reeds in de achttiende eeuw geconstateerde onbehouwenheid de laatste jaren een vlucht heeft genomen.
Aan zelfingenomenheid hebben we achter de duinen nooit gebrek gehad. Neem het werkelijk afgrijselijke liedje getiteld: vijftien miljoen mensen van Fluitsma en Van Tijn uit 1996. Hierin  werd de loftrompet gestoken over ‘dit kleine stukje aarde’, waar ‘een zoon z’n vader Piet’ noemt en ‘niemand zich laat gaan’. Een land waar tolerantie de boventoon voert. Een land ook waar, volgens de songwriters, verdraagzaamheid heerst.
Vijftien jaar later is dit  opgezwollen borstklopperige nummer aan serieuze revisie toe. Niet alleen spreken we tegenwoordig van zestienmiljoen mensen, maar ook ons wapenfeit: de tolerantie, hebben we glansloos verspeeld. Als u het mij vraagt, heeft Piet het aardig laten afweten. Piet, onze nationaal bezongen vaderfiguur, had zijn zoon beter moeten opvoeden! Datzelfde geldt overigens ook voor Sjeng, Henk & Ingrid en Achmed.

Fatsoen is een beduimeld begrip, zo moet ik vrezen. Dat verstand met de jaren komt, is een veel gehoorde opmerking, die gelogenstraft wordt in de enorme stupiditeit die we dagelijks zien, horen en wellicht zelf begaan. Neen, verstand komt zeker niet met de jaren. Een kale kop, dikke buik en slechte knieschijven - de gebreken- ja, die komen met de jaren. Maar verstand? Ho maar! Een misselijkmakende misvatting. Als je het nooit had, krijg je het ook later niet.
Wijsheid is zeker een mooi streven, maar de vergetelheid steekt daar maar al te vaak een stokje voor. Neen, wat over kan blijven als onze haren uitvallen en het scootmobiel in de gang staat, dat is fatsoen.
Het klinkt ouderwets zalvend, maar fatsoen behoort tot de bereikbare mogelijkheden van vrijwel iedere sterveling. En fatsoen is - net als schaamte en ik vrees ook ongemanierdheid - een aangeleerde vorm van gedrag. Norbert Elias maakte dat al in zijn magnum opus Het Civilisatieproces uit de jaren dertig van de vorige eeuw inzichtelijk. Piet was een slecht voorbeeld voor zijn zoon. Piet was teveel met zichzelf bezig en bekommerde zich niet om zijn kroost. Piet is Jan Lul.

Stonden we in de zeventiende eeuw nog als pioniers of in het slechtste geval als veroveraars van verre oorden te boek. Nu zijn we zoekers geworden. Luie zoekers. Zielige zoekers naar een identiteit. We leven in een land waar Boer zoekt vrouw een afspiegeling vormt van onze geestesgesteldheid. We zoeken verveeld voor de tv en vinden niks. Veel zappen, weinig zien. We twitteren en zeggen niets. We produceren geluid zonder zelf iets te horen.
Hoe vaak hoor je iemand niet zeggen: ,,u spreekt met mijn voicemail”, terwijl u enkel luistert naar de uitgesproken boodschap. We verwarren spreken met luisteren.

Nederland telt naast veel hufters - ik weet overigens niet eens of dat er relatief meer zijn dan in andere landen- ook en vooral veel hufterige organisaties. Neem de firma Ziggo. Vanwege een verhuizing met twee linkse handen had ik een monteur gevraagd om internet, tv en telefonie aan te leggen. Ik maakte afspraken, maar de kerels kwamen niet. Vervolgens belde ik Ziggo om beleefd een nieuwe afspraak te maken. Eerst kreeg ik te horen dat mijn telefoongesprek tien cent per minuut ging kosten en vervolgens raakte ik verstrikt in het doolhof aan menu’s dat Ziggo dwingend aan me voorlegde. Toen de monteur eindelijk kwam, kon er slechts moeizaam een goedemiddag vanaf. Ik zou - het was inmiddels de derde afspraak- bezocht worden in de ochtend en die duurt bij Ziggo van 08.00 uur tot 13.00 uur. Om half één kwam de onvriendelijke monteur langs. Om je kapot aan te ergeren. Ook omdat dit voorbeeld uit de praktijk helaas exemplarisch is voor een wijdverbreid gedrag.   

Terug naar vader Piet, de oorzaak aller dingen. Waar is het met Piet misgegaan? Zelf heeft Piet zich altijd verzet tegen het prangende keurslijf waarin zijn ouders, die de oorlog nog hadden meegemaakt, volgens hem gevangen zaten. Piet was langharig en naar eigen zeggen niet kortzichtig. Hij droeg een Afghaanse jas, geitenwollensokken, een militaire pukkel als tas en las Hitweek. Piet was hip; underground. Piet was alternatief, zat onderuit gezakt in zitkuilen, rookte wiet en wipte van bed naar bed. Piet was, kortom, een babyboomer. Een generatie die nu ondertussen zelf alweer lang, misschien wel te lang, aan de touwtjes trekt. Ze wilden vernieuwen en anders zijn dan de opbouwgeneratie van hun ouders.
Met de babyboomers kwamen de vernieuwers. Dat betekende dat de babyboom –theaterdirecteur vernieuwend toneel toonde en dat onze klassiekers ofwel volledig van de planken verdwenen of een metamorfose ondergingen. De noodzakelijke borging van ons klassieke culturele erfgoed - toch ook een taak van een museum of theater - werd verkwanseld ten koste van de vernieuwingsdrang.
En dat betekent dat we nu opgescheept zitten met een generatie die geen voeling meer heeft met onze culturele bron. Neem onze staatssecretaris van cultuur als triest voorbeeld. Geen Vondel, wel Ludlum. Veel jongeren raakten door de vernieuwingsdrang van de babyboomers van de harde weg af. Ze begonnen hun vader Piet te noemen en gingen op zoek naar hun identiteit.
Verklaart dit onze onbeschoftheid? Neen, want die is er kennelijk al eeuwen. Maar ze is wel erger geworden, met speciale dank aan Piet. Luister anders nog maar eens naar het niksliedje vijftien miljoen mensen.

woensdag 28 november 2012

Creativiteit waar ben je?

Creativiteit. Ongeacht wat sommigen zeggen het valt niet te leren. En dat is voor menigeen en misschien zelfs een groot deel van de mensheid wel beter. Waarom moet iedereen creatief zijn? Ik moet er niet aan denken aan boord te zitten van een Airbus of Boeing met de wetenschap dat er een creatieve piloot achter de stuurknuppel zit. Laat hem die kist maar aan de grond zetten volgens de geldende procedures en minutieus afgewerkte checklists. De creativiteit kan me in dat geval de lucht in.

Dat geldt natuurlijk voor meer beroepsgroepen. Creativiteit kan een mens vreselijk in de weg zitten. Als boekhouder bijvoorbeeld, of als chirurg.
Als kind op school moest creativiteit ook zo nodig worden geleerd. Zelfexpressie en het exploreren van de authenticiteit werd echter door een heel leger aan ingehuurde creativiteitsdocenten lelijk in de kiem gesmoord. Er werd gekantklost, geëmailleerd, gemacrameed en gekleid tot het laatste sprietje eigenheid volledig was omgeknakt. Zo herinner ik me mevrouw Meurs, een vrouwmens dat me dertig jaar na haar creativiteitslessen -toen heette dat nog gewoon handarbeid- nog af en toe een nachtmerrie bezorgt.
Haar opvatting van iets maken strookte zeker niet met die van mij. Als ik een stuk klei in handen had, veranderde mijn idee over het eindproduct bijna net zo vaak als de keren dat ik de klei had ingedeukt. Het ene moment een naakte vrouw met mooie ronde welvingen, dan een stoel en uiteindelijk eindige elk bewerkt stuk klei als asbak in de oven. Elke creatieve poging ging in rook op. Een voordeel: toentertijd werd er gelukkig nog veel gerookt.

Toegegeven, met een figuurzaag in de hand ben ik nog steeds levensgevaarlijk. Ook een schaar behoort niet het scheppende gereedschap waarmee ik in de lessen van mevrouw Meurs een geknipte indruk maakte. Ik was en ben nog steeds onhandig. Ben ik dan ook per definitie niet creatief? Ik weet het niet. Wie leert omgaan met zijn beperkingen legt toch een bepaalde mate van creativiteit aan de dag. Ik ontwikkelde bijvoorbeeld een handigheid in het verzinnen van redenen waarom ik niet in staat was om een paar sokken te breien tijdens handvaardigheidles. Of om de coopertest in de gangbare tijd af te leggen. Mijn twee linkse handen waren lange tijd mijn bondgenoten in mijn strijd tegen de oprukkende lescreativiteit. Maar mijn linkshandigheid kwam me nooit echt slecht van pas. De laatste jaren is die linkshandigheid een soort geestelijke linkshandigheid geworden. Voor sommige zaken ontwikkel ik bewust een onhandig soort onbegrip. Voor politiek bijvoorbeeld. Politici zijn per definitie weters; althans dat denken ze. Ze weten hoe de wereld en hun electoraat in elkaar zitten. Twijfel past de politiek niet. Het is een speelplaats voor betweterigheid. Ik kan er weinig mee. Want mijn bondgenoot is al jarenlang de twijfel. Ik vind twijfelen een interessante vorm van nadenken. Daarbij komt dat twijfel gelukkig minder vaak woord- of penvoerder is dan de gelijkhebbende politiek. Ik pleit voor meer twijfel.

Als ik met kunstenaars praat dan gaat het over het leven en over de twijfel die daar onherroepelijk bij hoort. Hun werk, althans heel vaak, weet me te verbazen, verrassen en verbijsteren. De vrucht hunner werk, roept vragen op. Reflecteert op mens en maatschappij en –niet onbelangrijk in deze tijd – werpt een dam op tegen onbenulligheid en populisme. Ik volg graag in de voetsporen van de Amerikaanse schrijfster Susan Sontag. Zij stelde ooit dat kunst het huis vormt van nuance en tegendraadsheid in een tijd die gekenmerkt wordt door een behoefte aan simpelheid en eenduidigheid. Misschien kunnen we van de kunst meer leren dan van het politieke gezever. We leven nu namelijk in een tijd waarin zekerheid de toon bepaalt en waarin de hardste schreeuwers het best worden gehoord. Voor mij mag het allemaal wat zachter. Met meer wol en minder geblaat. Met meer ruimte voor reflectie en twijfel dan bijtende oneliners en sissende soundbites. Kortom, ik zou de kunstenaars serieus nemen. Zij zijn de ware wegbereiders. Wie de bijl zet aan de stam van onze cultuur, die komt uiteindelijk aan onze geestelijke gezondheid en ons bestaansrecht. En vooral die geestelijke gezondheid baart me de laatste jaren ernstige zorgen. Ik vrees dat we de creatievelingen hard nodig hebben. Waar zijn jullie? Ikzelf heb vroeger tijdens de lessen creatieve ontplooiing helaas te slecht opgelet.


donderdag 31 mei 2012

Boekhouders aan de macht


Waar visie ontbreekt, grijpen boekhouders de macht, zegt een vriend van me wel eens. Ik geloof dat hij gelijk heeft. We leven in een tijd van boekhouders. De mierenneuker regeert. Meneer Scherpslijper zet de toon. Journalisten, de traditionele hoeders van de democratie, zijn zelf ook boekhouders geworden, vrees ik. Ze zetten –ik generaliseer- in op komma’s en laten het zetten van duidelijke punten achterwege. Klein bier wordt uit een te grote tap getapt. Wie met pek speelt, raakt ermee besmeurd, lijkt het. Gedeclareerde rolletjes drop en onafgerekende lippenstift staan op de voorpagina. Een mooie passiemoord –om Slauerhoff aan te halen –verdient minder aandacht dan iemand die een bepaalde ‘schijn’ tegen zich heeft. Boekhouders staan tegenover boekhouders. De ene mierenneuker betrapt de andere op een schijnbare faux pas. Miezerigheid zet de toon.

Uiteraard dient men zakkenvullende bestuurders te villen. En natuurlijk moeten belangenverstrengelende politici aan de schandpaal. Dat geldt ook voor failliete bankdirecteuren die dankzij woekerpolissen privévliegtuigen hebben en kunstverzamelingen van vele miljoenen. De journalistiek heeft hierin een duidelijke taak, begrijp me niet verkeerd. Maar de beschadigingen die sommige bestuurders opliepen, ook en vooral in Limburg, staan vaak in geen verhouding tot de later door de rechterlijke macht geconstateerde strafbare feiten. Veel met trompetgeschal en tromgeroffel aangekondigde zaken, bleken later gestaafd op wel zeer zwak of zelfs eenzijdig gekleurd bronnenmateriaal. Boekhouders gingen achter boekhouders aan. Voor een publieke verontschuldiging zit je bij de boekhouder echter verkeerd.

Het spel van de debiteuren en crediteuren is nooit zo het mijne is geweest. Dat maakt mij geen beter mens. Onbewust heb ik een soort geestelijke linkshandigheid ontwikkeld voor alles wat met boekhoudkundige activiteit te maken heeft. Ik snap er geen jota van en dat moet ook maar zo blijven, denk ik. Weten waar je zwakte ligt –en ik ben gestopt met tellen- kan van waarde zijn. Want wie zonder talent boekhouder wordt, kan een groot gevaar opleveren voor de samenleving. Vroeger gingen veel mensen naar de Meao. Velen van hen wisten niet wat ze wilden; dan maar boekhouder. Het gebrek aan passie dat aan hun studiekeuze ten grondslag lag, tekent die mensen ook later. Om groots en meeslepend te leven moet je je verre houden van de kleingeestige boekhouder en zijn geneuzel achter de komma. Een boekoudersmentaliteit staat voor voorzichtigheid, voor safe sex met de pyjama aan. En nooit, nee nooit, een borrel teveel of een sigaret. Deze stoffige types -zo voel ik - regeren ons land.

De metaforische boekhouder over wie ik spreek, staat voor de geest van onze tijd. De kleingeestigheid is groots aan slag. De achttiende eeuwse Franse filosoof Nicolas  Malebrache stelde ooit: ‘de mens is alleen maar groot door de verhouding die hij aangaat met grote dingen’. Ik geloof heilig in zijn credo; we zijn het onbeduidende teveel betekenis gaan verlenen. Peanuts bepalen onze agenda. Er heerst grote honger naar kleine zaken.

Enige tijd geleden sprak ik iemand op een feestje die kwijt wilde dat hij niet meer weet welke ‘kick’ hij nu nog moest najagen. Hij had ooit per Concorde een wereldreis gemaakt waarin de mooiste golfresorts centraal stonden. Hij had gebungeejumpt, gezwommen met de witte haai en aan de stuurknuppel gezeten van een oude Russische straaljager. “Wat nu?”zei hij terwijl hij aan zijn Dom Perignon nipte. Ik had met de man –hij zat in de onroerendgoedbranche –te doen. Hij was radeloos. Een deerniswekkend schepsel. Wie al zijn kruid verschoten heeft, lijkt zich enkel te kunnen opmaken voor het laatste huzarenstuk van het leven: de dood. Alle andere hoogtepunten verbleken toch bij de dood. Aangezien ik het graag gezellig houd, zeker op feestjes, heb ik hem diplomatiek Russisch roulette met een volledig geladen pistool aangeraden.
Wat minder gewaagd, maar wel heilzaam, leek mij het lezen van een paar boeken voor hem niet verkeerd. Ook zou hij een taal kunnen leren. Maar daaruit bestond zijn idee van groot leven niet. Ook hij bleek een boekhouder met een benepen eendimensionale visie op het leven. Hij was een ‘bon vivant’ zonder concept; een man zonder visie, ‘Ein Mann ohne Eigenschaften’.

Op feesten valt veel te leren. Als er daar een plek te bedenken valt waar de mens graag door de mand valt, dan is het wel aan het lopende buffet. Alles wat onze Lieve Heer aan menstypen heeft gefabriceerd, trekt er met zijn tablet voorbij. Zo heb je de opschepper, de leugenaar die beweert de hele dag nog niets te hebben gegeten en dus wat meer op zijn bordje heeft, de onhandige die binnen de kortste keren een ravage aanricht bij de koude schotel, de uitgekiende of achterdochtige –“de lekkerste dingen staan aan het eind”- en tenslotte de boekhouder. Hij weet wat alles heeft gekost en hoeveel calorieën het speenvarken bevat. De boekhouder is overal.  Hij kent –even vrij naar Oscar Wilde –de prijs van alles en de waarde van niets. We leven, kortom, in cynische tijden.
Wees gerust: ik ben geen haar beter, laat dat een troost zijn, maar noem mij nooit, nee nooit, ‘boekhouder’.   


woensdag 21 maart 2012

Vernuwen

Het hier en nu, is alles wat we hebben. De dag van morgen is een groot mysterie en gisteren vormt vandaag in het beste geval nog slechts een herinnering. We leven in het nu-tijdperk.
Wie op de radio veel provinciegenoten hoort praten, zal het woord vernuwing vaker hebben gehoord. Zij bedoelen vernieuwing, maar zeggen vernuwing. Het zou overdreven zijn te stellen dat ik me aan onze schijnbare collectieve spraakafwijking kapot erger − temeer daar mijn eigen uitspraak ook nogal iets te wensen overlaat. Maar het valt me wel op dat veel Limburgers het al of niet onbedoeld vaak hebben over een fenomeen dat ik in de geest van ons huidig tijdgewricht interessant vind.
Vernuwen heeft veel te maken met de fonetische broer: verruwen.
Ik kom daar dadelijk op terug. Vernuwen betreft − en nu interpreteer ik met een beste borrel in mijn hand − het verschijnsel dat we het nu telkens willen kunnen oproepen. Met een I-Phone even een filmpje mailen, een tweet sturen, skypen. We zijn vrijwel elke dag bezig ons hier en nu te delen met anderen, veelal wildvreemden.

Begrijp me goed; ook ik ben een vernuwer. Toch vraag ik me af waar die collectieve vernuwingsdrang vandaan komt. Vinden we onszelf zo belangrijk dat we Jan en alleman moeten laten weten waar wij nu druk mee zijn, in welke worst wij nu bijten en wie met wie nu weer vreemdgaat?
Sprak Andy Warhol nog over het fenomeen dat ieder mens vijftien minuten van faam toekomt, tegenwoordig nemen we hier geen genoegen mee. Ik word op vrijwel elk onzalig moment van de dag geconfronteerd met de vernuwingsdrift van gewezen soapsterren, onfatsoenlijke huisvrouwen, burgemeesters of een of andere lanterfant. Wie niet vernuwt, bestaat niet. 


Het primaat van het nu, maakt mij al gauw tot een saaie anekdoten-oom of een zeurpiet die graag uitweidt over de good old days. Tegenwoordig moet alles kort. Liefst in minder dan 140 tekens. Dat de nuance erbij inschiet, nemen we net zo op de koop toe als het gegeven dat retorische kwaliteiten behoren tot een polygoon tijdperk. Wie iets zegt, zegge het kort. Op een lange omhaal aan woorden staat de straf niet te worden gehoord. De schreeuwers van korte frasen merken we op. De spreekkoren in voetbalstadions krijgen aandacht. Wie een lang verhaal kort maakt, trekt aan het langste eind. 
Als je een film of een serie uit de jaren zeventig of tachtig terugziet, zal het opvallen hoe traag er destijds werd gespeeld. Horst Tappert keek me met zijn indringende door wallen gestutte ogen naar mijn gevoel minutenlang aan voordat hij de conclusie trok: ‘Mord!’ De weg naar Hamelen leek een reis zonder eind.

De uitgesponnen scènes uit films van Visconti duren eindeloos. Maar wat was het mooi! Je kreeg de gelegenheid om te kijken en je kon iets zien. De actie zat verscholen in een subtiel spel waarin de vernuwing net even geen rol opeiste. De tijd mocht heerlijk verglijden. Het gaat er ruw aan toe tijdens de vernuwing.
Wie volzinnen slaakt of aangeeft geen korte antwoorden te kunnen geven, wordt nooit uitgenodigd bij De wereld draait door. Wie beseft dat de wereld complex is, zal niet gauw zijn toevlucht nemen tot het debiteren van zijn levensfilosofie in 140 tekens. Wie echt wat weet, die zwijgt op twitter.
Ik heb zelf ook een twitteraccount. En ook mij zijn daar al meerdere stupiditeiten en banaliteiten ontvallen. En natuurlijk bestaan er ook goede redenen om mee te doen aan de vernuwende ratrace. Men kan producten onder de aandacht brengen of een goede reportage aanprijzen. En men kan het medium ook gebruiken om eens even heerlijk digitaal te ouwehoeren; niks mis mee. Maar waar ik moeite mee heb, dat zijn de vernuwers die mij koste wat kost willen laten weten welke grensverleggende visie zij erop nahouden. En me willen laten zien hoe spannend hun miserabele leven in de marge eigenlijk is door me hun getatoeëerde genitaliën op twitter of facebook te tonen.
Ik ben een bewonderaar van de digitale revolutie, begrijp me niet verkeerd. Het heeft recentelijk nog zijn nut bewezen in de Arabische Lente. En ook los daarvan zijn de mogelijkheden boeiend. Ik tel mijn digitale vrienden op LinkedIn en prijs me gelukkig als populaire vent. Ik ken mensen die hun partner vonden op het wereldwijde web. Ook niets mis mee. Maar ik word moe van de verheerlijking van het hier en nu. Ik word ziek van de digitale profeten en wikipedia specialisten die me hun nu willen opdringen. Twitter minder en ga naar de kroeg. Daar ontmoet je mensen van vlees en bloed. Daar worden ideeën uitgewisseld, ook al spreekt menigeen al gauw met dikke tong. Maar er wordt tenminste gesproken en wel met meer dan 140 tekens.
Dat noem ik nog eens vernuwen

Eerdere columns

intro

tekstetcetera

werkwijze

portfolio print

portfolio video

kunstblik

column

contact

rayban1